26/12/2017 Rachida 0Comment
Modeontwerpster en activiste Rachida Aziz neemt het in een vlammende aanklacht op voor de eeuwige slachtoffers van chronisch maatschappelijk onrecht. “Zoek in dit boek geen uitgereikte hand naar een systeem dat mij uitspuwde.”

De titel die Rachida Aziz voor haar kersverse boek bedacht, Niemand zal hier slapen vannacht, is ontleend aan ‘Pirate Jenny’, een tekst uit Bertolt Brechts Driestuiversopera, die Kurt Weill op muziek zette. Onder anderen Nina Simone vertolkte de Engelse vertaling van de song.

Jenny is een kamermeid in een stadshotel die de minachting van haar meesters zat is. Een schip vol piraten vaart de haven binnen, schiet de stad tot puin en ketent de bewoners. Ze worden voor Jenny gebracht, die hun executie beveelt – waarna ze er met de zeerovers vandoor gaat.

Aziz selecteerde de songtekst als intro en zet er prompt de toon mee voor de rest van haar werkstuk. Dat is een vlammend betoog tegen het structurele onrecht dat onze samenleving de Ander aandoet – in dit erg persoonlijke relaas in de eerste plaats haarzelf, de dochter van Marokkaanse migranten, die tot in het diepst van haar leden en psyche de sporen meedraagt van wat racisme en discriminatie, in al hun meer of minder bewuste uitingen, met een mens vermogen.

Uit het leven geplukt

Eerlijk: we waren zelf met stereotiepe verwachtingen begonnen aan Aziz’ werk, een reeks columns waarin ze nu eens als filosofe, dan weer als antropologe, sociologe of feministe naar zichzelf en de wereld kijkt.

Een heerschap met een keurige baan en Europese trekken, geenszins iemand die veel achterstelling of slachtofferschap te claimen heeft – laat ik mezelf voor het gemak maar als zodanig brandmerken. Díe lezer inderdaad is het die Aziz bij voorbaat door het stof moet.

Niet ten persoonlijken titel, mag ik hopen, maar als onderdeel van een aloude patriarchale structuur, hetzelfde gedrocht dat verovering, kolonisatie, slavernij en verknechting op zijn geweten heeft. Het gedrocht ook dat regering, cultuur en media naar zijn hand heeft gezet en in het beste geval politiek correcte lippendienst bewijst aan ‘alle mensen die nooit het recht genoten hebben om het narratief te bepalen’, ‘alle mensen die onderdrukt, misbruikt, uitgespuugd en tegen elkaar opgezet werden’.

En dat zijn er veel: vrouwen in de eerste plaats, maar evengoed holebi’s, (kinderen van) migranten, lageloonarbeiders en mensen met een kleur die op veel meer vooroordelen botsen dan draaglijk is. ‘Zo’n winkel met jouw doelpubliek hoort in de Gentsesteenweg of de Brabantstraat thuis’, hoorde Aziz aan het Loket voor de Lokale Economie van de stad Brussel. Aziz zelf wilde, en trok, naar de Dansaertstraat.

Een van Aziz’ motoren is de boosheid, en vaak genoeg bonken haar zinnen erin als fanatiek gehamer

Voor een deel klopte mijn prognose overigens wel: Aziz klinkt als een pasionaria uit de vroege jaren 70. Een van haar motoren is de boosheid, en vaak genoeg bonken haar zinnen erin als fanatiek gehamer: ‘Er raast een woede in mij om alles wat mij ontnomen is. Ik ben te boos om te verzoenen en te verbinden met een maatschappij die mij dit heeft aangedaan. Zoek in dit boek geen uitgereikte hand naar een systeem dat mij uitspuwde. Er is alleen een gebalde vuist in te vinden.’

Toch: wie zijn wij, gegeven bovenstaande zelfomschrijving, om de van de eerste tot de laatste zin voelbare pijn van Aziz niet voor waar te nemen? Integendeel, het boek is uit het leven geplukt. De ontwerpster vertelt niet alleen over wat ze in haar kinderjaren op school meemaakte, ze heeft het evengoed over haar ervaringen als ondernemer, haar queer identity, haar hadj naar Mekka en haar levensbeschouwelijke odyssee, de mysterieuze ziekte ook die haar parten speelde en die ze aan posttraumatische stressstoornissen wijt. Aziz’ verhaal zit vol hoekige wendingen, en dat maakt het onthutsend.

Thee zetten

Bijzondere aandacht verdient het hoofdstuk ‘het lijdend voorwerp’, waarin de schrijfster haar relatie met de media uit de doeken doet. Dat de Belgische en Vlaamse journalisten hoofdzakelijk ‘wit’ zijn – het woord ‘blank’ vindt ze een te ongelijke bijklank bezitten – is een waarheid als een koe. Dat binnen onze vakgroep al te veel mensen op ignorante wijze bijdragen aan negatieve sfeerschepping over de Ander, evenzeer.

Wat te denken immers van voorstellen als: ‘Kan je geen thee zetten? Jij die uit zo’n Marokkaanse theepot thee uitschenkt, dat zou een mooie foto opleveren bij het artikel!’ Eén keer per maand krijgt Aziz een journalist aan de lijn die haar in de rol van ‘dé moslima of dé allochtoon’ cast, schrijft ze. ‘De gesprekken eindigen meestal met een bits ‘dan vinden we wel iemand die het wel wil doen.”

Rachida Aziz beweegt hemel en aarde om de groep die het laatste woord heeft in de samenleving uit ‘de eigen onwetendheid’ te tillen. Vergeefse moeite: ‘Onze inspanningen worden in een bodemloze put gestort, ondertussen hebben we geen energie meer om onszelf te organiseren.’

Zo rabiaat kan Aziz worden dat ze zichzelf haast ondergraaft. Maar haar observatie van het publieke debat, en hoe dat in veel gevallen clichéversterkend werkt, is raak en stemt tot nadenken.

Inbedden doet Aziz haar getuigenis in een lange reeks literaire en theoretische standaardwerken. De student die een verhandeling over pakweg de civil rights, de postkoloniale beweging of de kritiek op de verlichting voor de boeg heeft, kan met de in dit werk opgenomen bibliografie beginnen.

Niemand zal hier slapen vannacht is vlot geschreven en schudt hoe dan ook ons sociale en morele geheugen wakker. Zelf zullen we straks, terwijl ‘de brokstukken naar beneden vallen, de wolkenkrabbers daveren en de stalen bruggen dansen’, hopelijk wél een oog dichtdoen.

Lode Delputte